“Lab Grown, Created, Man Made” en “Cultured” Robijnen en Saffieren | NL
Er werd de laatste jaren veel geschreven en gesproken over synthetische diamant, met ronkende benamingen zoals “Lab Grown”, “Created”, “Man Made”, enz. Dit is een nieuw verschijnsel in de tot heden beschermde juwelen diamantsector. Op relatief korte tijd zijn er steeds meer synthetische diamanten op de diamantmarkt gekomen. De kleurstenensector, anderzijds, wordt echter al meer dan 100 jaar met synthetische robijnen, saffieren en smaragden geconfronteerd.
Een kort overzicht. Alles begon einde 19de eeuw toen Auguste Victor Louis Verneuil (1856-1913) geboren werd in Duinkerke in 1856. Zijn vader was een horlogemaker. In zijn tienerjaren verhuisde hij naar Parijs.
Verneuil werd chemicus en werkte reeds op zijn 17 jaar met Dr. Edmond Frémy (1814-1894) van het Musée National d’Histoire Naturelle aan het groeiproces van robijnen dat werd ontwikkeld in 1891.
Het procedé bestaat uit het ontwikkelen van aluminiumoxidepoeder (het zogenaamde “voedingspoeder”) met daarin 2,5% chroomoxide dat een medium gekleurde synthetische robijn levert. Zoals in de natuur geldt dat hoe hoger de concentratie chroom is, hoe gesatureerd de kleur zal zijn.
Onzuiverheden in het poeder kunnen echter een schadelijk effect hebben op het kristal. Zo zullen kleine hoeveelheden ijzer een bruine tint geven die het gewenste rood maskeren. De aanwezigheid van andere onzuiverheden kunnen zelfs resulteren in het barsten van de "boule", zoals het gegroeide kristal meestal wordt genoemd. Verneuil loste dit probleem echter erg handig op door zijn proces te starten met een ammonium-aluminiumsulfaat. Deze samenstelling werd opgelost met gedestilleerd heet water om alle onoplosbare materie te verwijderen. Daarop volgde een her-kristallisatie. Dit proces werd vier tot vijf maal herhaald tot de vereiste zuiverheid bereikt werd. Tenslotte werd het mengsel zorgvuldig gebakken in een oven bij ongeveer 1000 tot 1200 °C tot de gewenste samenstelling werd bereikt. De andere aanwezige componenten, zoals water, ammonium sulfaat en zwavel(III)oxide, verdampen bij hoge temperatuur.
Na afkoeling wordt het verkregen oxidemengsel gemalen en gezeefd tot een vrij uniform "voedingspoeder". Dit proces wordt tot de dag van vandaag nog steeds op dezelfde manier toegepast. De tweede fase was het smelten van dit poeder om de “boule” te creëren, de naam van het eindproduct dat er uit ziet als een soort fles. Het apparaat is de tekening uit Verneuil's 1911 blauwe saffieren patent. Er zijn drie delen; een mechanisme voor het verkrijgen van een soepele poederstroom, een steekvlam om de warmte te bekomen voor het smelten. De houder B, is gevuld met voedingspoeder, met een zeef aan het onderste uiteinde. Periodiek tikken door de hamer D, aangedreven door de roterende nok G, verzekert een continue doorvoer van poeder uit de trechter naar de vlam.
Op deze wijze was een langzame, gecontroleerde besprenkeling van voederpoeder veroorzaakt in de binnenste buis K, gas en zuurstof bij O. Stadsgas (koolgas) kwam bij H binnen en stroomde langs de buitenste buis S. Op deze manier viel het poeder verticaal naar beneden tegen de gas-zuurstof vlam op M en werd het verwarmd. De steekvlam is soms aangeduid met de Franse naam chalumeau. De vlam zelf was omgeven door de keramische moffel M. Dit zorgde voor thermische isolatie. De binnen afmetingen waren 105 mm hoog en 25 mm in diameter.
De punt van de vlam botste op het keramische voetstuk L, een aluminiumstaaf gehouden door een platinabuis. Een kleine waterkoeling tussen H en S werd voorzien om het geheel niet te heet te laten worden.
|